Het is gebruikelijk dat rechtbanken hun vonnissen uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit houdt in dat, of er een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) tegen dat vonnis wordt ingesteld of niet, de begunstigde van dat vonnis rechten die zij hebben verkregen op grond van dat vonnis gewoon kunnen uitwinnen.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard
Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AG4575, Ritzen/Hoekstra) volgt dat in een executiegeschil de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Dat zal het geval kunnen zijn, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Als het vonnis bij verstek is gewezen
Voormelde regel geldt ook voor een verstekvonnis. Het enkele feit dat dit vonnis is gewezen zonder dat inhoudelijk verweer naar voren is gebracht, betekent nog niet dat in een executiegeschil (alsnog) een inhoudelijke toets dient plaats te vinden. Bij een verstekvonnis kan echter wel eerder dan bij een op tegenspraak gewezen vonnis de conclusie worden getrokken dat naderhand is gebleken van feiten, die – waren zij eerder bekend geweest – naar verwachting tot een andere uitspraak zouden hebben geleid, omdat immers in verstekzaken in beginsel de vordering en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd slechts summierlijk wordt getoetst, doorgaans op eenzijdig door de eiser aangevoerde gronden en zonder dat een partijdebat heeft plaatsgevonden.
Zoals het hof al heeft overwogen in zijn arrest van 9 december 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:5174) laat de genoemde maatstaf in het geval van een verstekvonnis ook ruimte om in andere dan de twee specifiek door de Hoge Raad in zijn arrest genoemde gevallen (juridische of feitelijke misslag dan wel noodtoestand) de tenuitvoerlegging te schorsen, in het bijzonder op de grond dat sprake is van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW).
Van misbruik kan sprake zijn in het geval waarin de tenuitvoerlegging plaatsvindt op basis van een verstekvonnis en er, naar het oordeel van de rechter, rekening moet worden gehouden met de serieuze mogelijkheid dat de rechtbank de veroordeling van geïntimeerde niet zou hebben uitgesproken, indien geïntimeerde in de procedure die heeft geleid tot het vonnis was verschenen en de in het onderhavige executiegeschil opgeworpen argumenten als verweer had aangevoerd.
Maar wat als er nog geen uitvoerbaar bij voorraad verklaring is afgegeven.
In dat geval dient gekeken te worden naar hetgeen is overwogen in HR 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688) waaruit volgt dat, indien in een dagvaardings- of een verzoekschriftprocedure, in hoger beroep dan wel in cassatie, een vordering respectievelijk een verzoek wordt gedaan om een beslissing die in een vorige instantie is gegeven, alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, heeft het volgende te gelden.
- De eiser of verzoeker in het incident zal belang moeten hebben bij de door hem gevorderde of verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is dat belang in beginsel gegeven. (Vgl. HR 27 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2602, NJ 1998/512 en HR 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169, NJ 2000/353).
- Bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist (onder meer HR 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215, NJ 1997/684, en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012, NJ 2008/311, rov. 3.2.3).
- Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing (vgl. onder meer HR 26 april 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0228, NJ 1991/456, rov. 3.3 slot, en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012, NJ 2008/311).
- Indien in vorige instantie een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser of verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken (HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012, NJ 2008/311, rov. 3.2.4).
- Indien een dergelijke beslissing ontbreekt – hetzij doordat in vorige instantie geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad is gevorderd of verzocht, hetzij doordat de rechter in vorige instantie geen gemotiveerde beslissing op die vordering of dat verzoek heeft gegeven (zoals in dit geval) – geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en dient te worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i)-(iii) vermelde.
