Het komt wel eens voor dat cliënten zich melden met een verstekvonnis (een uitspraak van de rechtbank zonder dat cliënt verschenen is) de boodschap dat zij niets wisten van de procedure. Ik vraag dan altijd of clienten ook daadwerkelijk wonen op het adres waar ze staan ingeschreven staan in de basis administratie. Indien dit niet zo is, en dit voor andere ook kenbaar was, zou dit namelijk kunnen betekenen dat er niet op dat adres gedagvaard mag worden.
Voornoemde blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 september 2019.
In dat geval liep de rechtbank de regels na, die gelden voor een rechtsgeldige betekende dagvaarding.
Artikel 46 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering – betekenen aan persoon of huisgenoot zelf
Aller eerst stelde de rechtbank vast dat de strekking van artikel 46 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is, om zoveel mogelijk te waarborgen dat een exploot diegene bereikt voor wie het exploot bestemd is. Deugdelijke betekening kan door een afschrift te laten aan de geëxploiteerde in persoon, of aan de woonplaats van geëxploiteerde aan een huisgenoot of een ander van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt.
Onder het begrip woonplaats valt naast de woonplaats van artikel 1:10 Burgerlijke Wetboek ook een gekozen woonplaats als bedoeld in artikel 1:15 Burgerlijke Wetboek. Van belang daarbij is echter dat de enkele inschrijving in de basisregistratie personen niet zonder meer leidt tot de conclusie dat iemand op dat adres (werkelijk) woonplaats heeft (Rb. Den Haag 29 mei 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3082, NJF 2013/323).
Artikel 47 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering – dagvaarding achterlaten in gesloten envelop
Indien betekening op de wijze van artikel 46 lid1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering niet mogelijk is, kan een afschrift in een gesloten envelop worden achtergelaten aan de woonplaats van geëxploiteerde (artikel 47 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering).
De achterliggende gedachte is nog steeds dat daarmee een redelijke zekerheid wordt geboden dat het exploot degene bereikt voor wie het bestemd is. Na achterlating mag onder normale omstandigheden immers redelijkerwijs verwacht worden dat het afschrift zal worden aangetroffen door de geëxploiteerde zelf, een huisgenoot of een ander van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt.
Nietige dagvaarding in concrete geval
In het concrete wist de eisende partij echter dat de gedaagde partij niet op het gebruikte adres woonachtig was of daar verbleef. Gesteld noch gebleken was, dat eiser enige inspanning heeft verricht om er voor te zorgen dat de dagvaarding gedaagde op andere wijze bereikte.
In het concrete geval bracht dit mee dat eiser, in dit specifieke geval, niet het hiervoor bedoelde vertrouwen mocht hebben dat de dagvaarding gedaagde wel zou bereiken.
Integendeel; indien eiser niet zelf actie zou ondernemen om gedaagde van de dagvaarding op de hoogte te brengen, stond al op voorhand vast dat die dagvaarding gedaagde juist níet zou bereiken.
De enige die immers in aanmerking zou kunnen zijn gekomen om de rol te vervullen van “een ander van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt”, was eiser zelf (als eigenaar van de woning).
De rechtbank stelde daarbij overigens ook dat, het feit dat gedaagde later (15 jaar nadat het vonnis uitgesproken was) in verzet kwam, niet betekende dat de nietigheid van de dagvaarding gedekt was. De eisende partij had immers die 15 jaar gewacht voordat ze het vonnis liet betekenen. Dit was – vooral voor de eisende partij – extra vervelend, omdat dit met zich bracht dat de vorderingen van de eisende partij feitelijk verjaard waren.
